Op een zomerse dag stond Sophie voor de spiegel, verbaasd over hoe haar lichaam in de loop der jaren was veranderd. Toen ze bij de huisarts kwam in verband met knieklachten vroeg deze of ze wist wat haar BMI was. Nee, daar hield ze zich niet zo mee bezig. Na een snelle berekening vertelde de huisarts dat ze overgewicht had. Maar voelde ze zich ongezond? Nee, niet echt. Maar die hoge BMI bracht haar toch aan het twijfelen: wat zegt zo’n simpel getal nu over haar gezondheid?
Wanneer iemand overgewicht heeft, is dat niet simpelweg een gewicht boven een bepaalde waarde, het is veel complexer. Van oudsher worden overgewicht en obesitas gedefinieerd op basis van iemands body mass index, oftewel BMI. Dit is de verhouding tussen iemands lengte en gewicht, en die wordt als volgt berekend:
Deze maat dateert uit de negentiende eeuw en stond vroeger bekend als de queteletindex, genoemd naar de bedenker, Adolphe Quetelet. Deze wiskundige was gefascineerd door cijfers en statistiek en gebruikte de index om een idee te krijgen van de ‘gemiddelde mens’. Later werd zijn index overgenomen door verzekeringsmaatschappijen om een indruk te krijgen of iemand overgewicht had.
De grenswaarden voor BMI
BMI kent de nodige bezwaren. Zo is het minder betrouwbaar bij heel kleine of lange mensen en bij mensen van bepaalde etnische afkomst met een hoger risico op gezondheidsproblemen bij overgewicht. Een voorbeeld daarvan is dat mensen van Hindostaanse afkomst al overgewicht hebben bij een BMI van 23 Denk ook eens aan bodybuilders, zoals Arnold Schwarzenegger in zijn jonge jaren. De vele kilo’s aan spieren dragen fors bij aan zijn totale gewicht. Schwarzenegger zou waarschijnlijk zijn uitgekomen op een BMI boven de 30, wat zou betekenen dat hij obesitas had! Niets is minder waar, de hoeveelheid lichaamsvet van een bodybuilder is vaak juist heel laag. Ook voor mensen ouder dan 70 jaar gelden er andere BMI-grenzen. De precieze grenswaarden zijn nog niet duidelijk, maar bij 70-plussers mag de BMI juist wat hoger zijn – tussen de 22 en 28 – voordat je kunt spreken van overgewicht.
De BMI zegt niets over waar het lichaamsvet is opgeslagen. En dat maakt veel uit. Het hebben van veel buikvet is bijvoorbeeld een stuk ongezonder dan het hebben van veel vet op de heupen, omdat buikvet gevoeliger is om ontstoken te raken. Een betere definitie voor overgewicht is daarom eigenlijk het hebben van te veel buikvet. Moeten we de BMI dan helemaal vaarwel zeggen? Nee, dat niet. De BMI geeft wel degelijk een goed globaal inzicht in de verhouding tussen lengte en gewicht, zeker als daarbij naar de persoon zelf wordt gekeken. Net als voor de BMI geldt voor de buikomvang dat dit een minder betrouwbare maat is bij heel kleine of lange mensen. Ook gelden er andere grenswaarden voor mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond.
Een gezonde buikomvang verschilt tussen mannen en vrouwen
Hoe het lichaamsvet is verdeeld over het lichaam verschilt aanzienlijk tussen mensen. Sommigen slaan hun vet vooral op in de buik, zij hebben een zogeheten ‘appelfiguur’. Bij anderen wordt het vet vooral op de heupen en billen opgeslagen, zij hebben een ‘peerfiguur’. Over het algemeen zien we een appelfiguur vaker bij mannen en een peerfiguur vaker bij vrouwen. Dit heeft alles te maken met de geslachtshormonen.
Bij vrouwen heeft het geslachtshormoon oestrogeen de overhand en bij mannen testosteron. Het relatief lage testosterongehalte bij vrouwen zorgt ervoor dat het vet wordt weggesluisd van de buik naar de heupen. Komt een vrouw echter in de menopauze, dan draagt de snelle daling van oestrogenen bij aan een relatief hoger testosteron en neemt de opslag van vet in de buik toe, het welbekende ‘buikje’. Bij mannen is het precies andersom. De hoge hoeveelheid testosteron beschermt mannen aanvankelijk nog tegen een buikje, maar bij het ouder worden en het dalen van het testosteron zal er ook bij mannen meer vet worden opgeslagen in de buik.
Behalve geslachtshormonen beïnvloeden ook andere hormonen de vetverdeling. Het stresshormoon cortisol wordt gemaakt door de bijnieren als reactie op stress, zowel psychisch (denk aan stress op het werk) als lichamelijk, bijvoorbeeld pijn. Cortisol verhoogt de concentratie suiker (glucose) in het bloed doordat het organen stimuleert meer glucose aan te maken (lever) of minder glucose uit het bloed op te nemen (spieren). Ook zorgt het ervoor dat iemand trek krijgt in voedsel met veel calorieën: ‘snacktrek’. Het lichaam heeft dan voldoende energie om de stress het hoofd te bieden. Het bijzondere is dat cortisol ook de vetverdeling kan beïnvloeden, met name wanneer het cortisolgehalte langdurig hoog is. Hierdoor wordt vet minder opgeslagen in armen en benen en juist meer in de buik. Ook dit kan bijdragen aan de vorming van een appelfiguur.
Er zijn nog veel meer factoren die de vetverdeling beïnvloeden. Genen bijvoorbeeld. Wanneer een vrouw het vet vooral op de heupen en billen heeft, komt dit meestal ook voor bij haar moeder en zussen. Ook alcohol kan de vetverdeling beïnvloeden en bijdragen aan vetopslag in de buik, omdat alcohol het stresshormoon cortisol verhoogt. De welbekende ‘bierbuik’ is niet alleen aan de calorieën in het bier zelf te wijten, maar ook aan onze stresshormonen.
Dit is een artikel uit de paperback Over gewicht. Meer lezen over dit onderwerp? Bestel de paperback via de webshop.