Pubers op school - Biowetenschappen & Maatschappij

Geen producten in de winkelwagen.

Pubers op school

Pubers en school, het lijkt geen ideale combinatie. Juist in de levensfase waarin de gevoeligheid voor korte termijnbeloningen veel groter is dan de kracht van de controlegebieden, moeten kinderen verleidingen weerstaan om in de boeken duiken. De problemen, verklaringen én oplossingen vanuit hersenonderzoek.

Gemaakt om te leren

Het is misschien een verrassing, maar het puberbrein is eigenlijk optimaal ingericht op leren. In deze periode in de hersenontwikkeling staan emotie en het opzoeken van nieuwe prikkels namelijk centraal, bovendien is het beloningscentrum (striatum) bij adolescenten zeer actief. Het laat in onderzoek hogere activiteit zien bij leerzame feedback vergeleken met niet-leerzame feedback. Hierbij wordt ook de prefrontale cortex actiever en verbeteren (dus) leerprestaties. De prefrontale cortex kan zelfs actiever worden in adolescenten dan in volwassenen. En dat zou kunnen betekenen dat adolescenten, meer nog dan volwassenen, betere prestaties leveren als er een beloning tegenover staat.

Optimaal presteren

Hóe goed prestaties kunnen zijn, wordt bepaald door de genetische opmaak van de puber. Maar of iemand aan de onderkant van zijn of haar bandbreedte blijft bungelen (onderpresteren) of juist de maximale potentie benut, wordt beïnvloed door hoe diegene zelf en de omgeving omgaan met leren en presteren. Het is dus niet zo dat iedereen een wiskundewonder kan worden. Wel kan iedereen zichzelf verbeteren door zich meer in te zetten, hulp te vragen, van strategie te veranderen en vooral niet te snel op te geven. Onderzoek van de Amerikaanse psycholoog Barbara Clark uit 2011 toont verder aan dat intelligentie zich alleen optimaal kan ontwikkelen als de persoon in kwestie voldoende uitdaging krijgt aangeboden. Om het potentieel van een (hoogbegaafde) leerling optimaal te benutten, moeten er dus mogelijkheden worden gecreëerd die de leerling uitdagen en stimuleren. Sociaal wetenschappelijke studies laten verder zien dat er een betrouwbare samenhang is tussen regelmatig sporten en betere cognitieve vaardigheden (aandacht en geheugen) en schoolprestaties (CITO-scores).

Ik kan het (nog) niet

De Amerikaanse psycholoog Carol Dweck veronderstelt dat ook de overtuiging die iemand heeft óver zijn of haar leervermogen (‘mindset’) een belangrijke voorspeller is van hoe diegene het zal doen op school. Leerlingen met een vaste mindset hebben de overtuiging dat het nagenoeg vastligt hoe goed of slecht ze ergens in zijn, en dat ze hier zelf maar weinig invloed op hebben. Leerlingen met een groeimindset geloven in hun eigen invloed op hun leerprestaties en in het nut van oefenen. Verschillende studies laten zien dat deze laatste groep leerlingen gemotiveerder is en het beter doet op school. Ze gaan bijvoorbeeld constructiever om met negatieve feedback en tegenslagen, zoals een tegenvallend cijfer, ten opzichte van leerlingen met een vaste mindset.

Leerlingen met een groeimindset geloven wel in hun eigen invloed op hun leerprestaties en in het nut van oefenen. Verschillende studies laten zien dat deze laatste groep leerlingen gemotiveerder is en het beter doet op school (infographic: Jos van den Broek).

 

Mindset, zelfbeeld en omgeving

In een aantal onderzoeken zijn mindset-interventies getest, met wisselend resultaat. Er zijn positieve effecten gevonden van lessen over de hersenen, waarbij aan kinderen wordt uitgelegd dat hun hersenen veranderbaar zijn, en hun vaardigheden dus ook. Ook blijkt dat een positief academisch zelfbeeld samenhangt met betere academische prestaties, een relatie die soms zelfs sterker is dan voor cognitieve maten zoals IQ. Dit inzicht zou men kunnen toepassen bij het geven van bijles, door niet alleen aandacht te geven aan de vakinhoud, maar ook aan het zelfbeeld van de student voor dat vak. Factoren als werkgeheugen, motivatie, doorzettingsvermogen, maar ook steun vanuit de omgeving worden ook gezien als van invloed op het schoolsucces. Uit onderzoek blijkt verder dat vooroordelen van invloed zijn: als meisjes horen dat ze een taak gaan maken waarop jongens meestal beter presteren, gaan hun prestaties achteruit. Maar als aan meisjes verteld wordt dat ze even goed of zelfs beter zijn in de taak dan gaan hun prestaties juist vooruit. Jongens laten deze effecten ook zien, maar in mindere mate.

Dyslexie en leesproblemen

Ongeveer 10% kinderen kampt met ernstige leesproblemen. Bij ongeveer de helft van deze kinderen is er sprake van dyslexie. Dyslexie is een ontwikkelingsstoornis die te maken heeft met de manier waarop hersengebieden die taal verwerken zich ontwikkelen. Het enige wat echt helpt is het blijven trainen van letter-klankrelaties, het aanleren van spellingsregels met aandacht voor de klankstructuur van het Nederlands en natuurlijk veel (blijven) oefenen met lezen. Onderzoek heeft laten zien dat een dergelijke training (interventie) de leesvaardigheid verbetert en leidt tot veranderingen in hersenfuncties voor het lezen.

Leerproblemen

Ongeveer één op de vijf kinderen heeft leerproblemen. Dat varieert van een licht vertraagde ontwikkeling tot leermoeilijkheden als gevolg van ADHD, autisme, hersenletsel of een neurologische aandoening. Jongeren vinden het daardoor bijvoorbeeld moeilijk om op te blijven letten in de les, leerstof te onthouden of toe te passen. Anderen kunnen het tempo niet bijbenen, krijgen hun planning voor huiswerk niet rond, of hebben last van faalangst en zien op tegen toetsen. Bij een vermoeden van een gedragsprobleem is de jeugd-GGZ of kinderpsychiatrie de aangewezen plek. Lijkt het meer een leer- en neurocognitief probleem, dan kun je bij een centrum voor leerproblemen of leerstoornissen terecht. Bij vermoeden van een onderliggende lichamelijke, neurologische oorzaak is het een zaak voor de kinderarts of kinderneuroloog.

Leren leren

Wetenschappelijke inzichten in de ontwikkeling van hersenen en gedrag suggereren dat we er veel baat bij kunnen hebben als we meer investeren in het lerende individu. Het combineren van het oefenen van specifieke taken met een metacognitietraining is volgens de Maastrichtse neuropsychologe Christine Resch veelbelovend. De metacognitieve training is erop gericht om te ‘leren te leren’. De docent stelt tijdens het oefenen de leerling vragen als “Wat is de beste manier om deze taak te benaderen of om dit probleem op te lossen?” en “Kun je deze manier ook gebruiken op school of thuis tijdens het doen van andere taken of bij het oplossen van andere problemen? En zo ja, hoe dan?”. Deze multi-componententraining, waarbij oefenen en de metacognitietraining gecombineerd worden, leidt vaker tot een verbetering in het gebruik van de cognitieve functies, zoals het werkgeheugen, in het dagelijks leven.

Terug naar overzicht

Nooit meer iets missen?

Wil je altijd op de hoogte blijven van nieuwe publicaties, dossiers en lesmaterialen? Schrijf je dan in voor onze nieuwsbrief. Wij sturen je maandelijks een overzicht van alle nieuwe content.

Schrijf je in